ARABEL

Belgische Arachnologische Vereniging

Foto van de maand – September 2012

24/09/2012 | Foto van de maand

Viervlekwielwebspin, Araneus quadratus (Clerck, 1757)

Ventraal zicht op volwassen vrouwtje (foto: Godfried Van Hertum)

sep2012

Foto van de maand – Juli & augustus 2012

24/07/2012 | Foto van de maand

Gevlekte moerasspringer, Sitticus floricola (C.L. Koch, 1837)

Volwassen mannetje (foto: DeKoLoGi)

jul2012

Europese spin van het Jaar 2012 – de Gewone grottenspin ‘Meta menardi’ (Latreille, 1804)

21/07/2012 | Europese Spin van het jaar

Meta_mena_BV_01
Foto 1: Mannetje van de Gewone grottenspin op een gladde rotswand. (ARABEL Beeldbank © Bert Van Der Krieken)

esy12_2
Foto 2: Vrouwtje Meta menardi met typische eicocon bevestigd aan een dunne spinseldraad. (© Heiko Bellmann)

esy12_3
Foto 3: De Gewone grottenspin met prooi verhangen aan het wielweb. (© Klaus Bogon)

esy12_4
Foto 4: Het typische rudimentaire wielweb van de Gewone grottenspin. dit wordt amper gebruikt voor prooivangst. (© Klaus Bogon)

esy12_5
Foto 5: Gekende verspreiding van de Gewone grottenspin in België. De symbolen vertegenwoordigen een 5 x 5 km UTM-hok: gegevens ARABEL-databank (bolletjes) en de nieuwe locaties in Vlaanderen (sterretjes)

De eer als Europese Spin van het Jaar 2012 en, voor de eerste maal, een dubbelverkiezing als Grottensoort van het Jaar, viel de beurt aan een bijzondere strekspin (Tetragnathidae). Als bewoner van ondergrondse habitats verkozen Europese arachnologen dit jaar de Gewone grottenspin, Meta menardi (Latreille, 1804).

De Gewone grottenspin is één van de 955 gekende soorten strekspinnen wereldwijd. In Europa werden tot dusver 29 soorten vastgesteld, waarvan in België vijftien soorten voorkomen.

De Gewone grottenspin is wijd verbreid binnen de Palaearctische regio. Ze komt voor in allerlei donkere, ondergrondse habitattypes. In België betreft dit in grotten, spelonken of verlaten groeves in Wallonië of mergelgroeves en verlaten mijnschachten in Limburg. Meta menardi blijkt echter ook te gedijen in andere duistere, lugubere urbane milieus zoals rioleringen, oude beerputten en kelders. Een gemiddelde vochtigheidsgraad en quasi constante temperatuur boven 7°C genieten de voorkeur, terwijl tochtige en zeer vochtige leefruimtes eerder worden vermeden. Nochtans, in verlaten (spoorweg)tunnels vormen donkere, diepe nissen in de tunnelwand een geschikte leefplaats.

De lichaamslengte bedraagt 11 tot 13mm bij mannetjes en 14 tot 17mm bij vrouwtjes. Het donkere, roodbruine kopborststuk contrasteert met het lichte tot donkerbruine achterlijf waarop meestal twee duidelijke, donkerdere plekken zijn te onderscheiden. Beide lichaamsdelen zijn getooid met een donkere, bijna zwarte tekening. De poten zijn okerkleurig tot bruin en zwart geringeld. Eigenlijk is de Gewone grottenspin enkel te verwarren met de Holenwielwebspin, Metellina merianae (Scopoli, 1763): een kleinere, eerder grijs gekleurde verwante soort met meer uitgebreide donkere tekening op het kopborststuk.

Tijdens de vroege zomermaanden geschiedt de voortplanting. Daarna, midden juli tot augustus, spint het vrouwtje een twee tot drie cm grote cocon rond 200 à 300 eitjes. De cocon wordt aan een dunne spinseldraad opgehangen. De moederzorg duurt twee tot drie maanden, tot wanneer het vrouwtje sterft. De aftakeling van het spinsel rond de eitjes wordt duidelijk wanneer de juveniele spinnen doorheen de coconwand rond eind augustus zichtbaar worden. Echter, de jonge spinnen verlaten de beschermende cocon niet tot de volgende lente. Wanneer de eerste instars het spinsel openscheuren, migreren ze zich richting de ingang van de donkere verblijfplaats. Daar verblijven ze enkele dagen tot weken. Sommige jonge spinnen verlaten zo hun oude stek en begeven zich naar andere duistere plekken, anderen zijn meer honkvast en resideren. Deze vorm van ‘risicospreiding’ zorgt enerzijds voor de verdere verspreiding van de Gewone grottenspin maar ook voor het behoud van lokale populaties. De Gewone grottenspin bereikt een leeftijd van twee tot drie jaar, in tegenstelling tot de meeste andere inheemse spinnensoorten die amper een jaar leven.

De 20 tot 30cm grote rudimentaire wielwebben met hangende vangdraden worden nauwelijks gebruikt om prooien te vangen. Daarentegen brengt Meta menardi veel tijd door op de rotsige of stenen wanden van haar woonst, jagend op pissebedden, kevers, duizend- en miljoenpoten, overwinterende vlinders en andere kleinere dieren; zelfs slakken staan occasioneel op het menu. Prooien worden via dunne spinseldraden aan het wielweb bevestigd. Dergelijke actief jachtgedrag, zonder het gebruik van een web, is eerder primitief en gezien als een gedragsmatige aanpassing als ‘grottensoort’.

De dubbelverkiezing Europese Spin én Grottensoort van het Jaar onderlijnt de vlotte samenwerking tussen speleologen en (grotten)biologen. Biologen vertrouwen vaak blind op de lokale kennis van speleologen ten einde kennislacunes over grotecosystemen in te vullen en meer inzichten te verwerven in hun functionaliteit en evolutie.

Houd je ogen wijd open bij een bezoek aan duistere, ondergrondse plekken; de Gewone grottenspin beloert je van op een gladde rotswand!

Oorspronkelijke tekst: Christoph Hörweg

Nederlandse vertaling: Kevin Lambeets

Gegevens uit België kunnen, liefst met foto, worden ingegeven op waarnemingen.be. Op die manier krijgen we een goed beeld van de huidige verspreiding van de Gewone grottenspin in België.

Contact voor België:

Koen Van Keer, secretaris Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL vzw
koenvankeer@telenet.be

Kevin Lambeets, Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL vzw
kevin.lambeets@gmail.com

Deelnemende landen (84 juryleden uit 24 landen):

Albanië, Oostenrijk, België, Bulgarije, Tsjechische Republiek, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, Hongarije, Ierland, Italië, Liechtenstein, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Servië, Slovakije, Slovenië, Spanje, Zweden, Zwitserland.

Steunende verenigingen:

Verspreidingskaarten:

Benelux:
tuite.nl

Duitsland:
spiderling.de

Groot-Brittannië:
srs.britishspiders.org.uk

Tsjechische Republiek:
pavouci-cz.eu

Europa:
spiderling.de,
araneae.unibe.ch,
faunaeur.org

Foto’s:

arabel.ugent.be

spiderling.de

wikimedia.org

Wiki van het spinnenforum:

wiki.spinnen-forum.de

Literatuur:

BELLMANN H. (2006): Kosmos-Atlas Spinnentiere Europas. 3. Auflage. Kosmos, Stuttgart. pp.304.

BLICK T., R. BOSMANS, J. BUCHAR, P. GAJDOŠ, A. HÄNGGI, P. VAN HELSDINGEN, V. R?ŽI?KA, W. STAR?GA & K. THALER (2004): Checkliste der Spinnen Mitteleuropas. Checklist of the spiders of Central Europe. (Arachnida: Araneae). Version 1. Dezember 2004. – Internet: http://www.arages.de/checklist.html#2004_Araneae (18.10.2011).

ECKERT R. & M. MORITZ (1992): Meta menardi (Latr.) und Meta merianae (Scop.): Zur Lebensweise und Verbreitung der beiden häufigsten Spinnen in den Höhlen des Harzes, des Kyffhäusers, Thüringens und des Zittauer Gebirges. – Mitteilungen aus dem Zoologischen Museum Berlin 68: 345-350.

HÄNGGI A., E. STÖCKLI & W. NENTWIG (1995): Lebensräume mitteleuropäischer Spinnen. Charakterisierung der Lebensräume der häufigsten Spinnenarten Mitteleuropas und der mit diesen vergesellschafteten Arten. – Miscellanea Faunistica Helvetiae 4: 1-459..

HEIMER S. & W. NENTWIG (1991): Spinnen Mitteleuropas. Paul Parey, Berlin, Hamburg. pp.543.

HELSDINGEN P.J. VAN (2011) Araneae. In: Fauna Europaea Database (Version 2011.1). – Internet. http://www.european-arachnology.org/reports/fauna.shtml (18.10.2011).

NENTWIG W, T. BLICK, D. GLOOR, A. HÄNGGI & C. KROPF (2011): Spinnen Europas. Version 6.2011. – Internet: http://www.araneae.unibe.ch (18.10.2011).

NOVAK T., T. TKAVC, M. KUNTNER, A.E. ARNETT, S.L. DELAKORDA, M. PERC & F. JANŽEKOVI? (2010): Niche partitioning in orbweaving spiders Meta menardi and Metellina merianae (Tetragnathidae). – Acta Oecologica 36: 522-529.

NYFFELER M. & W.O.C. SYMONDSON (2001): Spiders and harvestmen as gastropod predators. – Ecological Entomology 26: 617-628.

PLATNICK N.I. (2011): The world spider catalog, version 12.0. American Museum of Natural History. – Internet: http://research.amnh.org/iz/spiders/catalog (18.10.2011).

PÖTZSCH J. (1966): Notizen zur Ernährung und Lebensweise von Meta menardi Latr. (Araneae; Araneidae). – Abhandlungen und Berichte des Naturkundemuseums Görlitz 41(10): 1-24.

SMITHERS P. (2005): The diet of the cave spider Meta menardi (Latreille 1804) (Araneae, Tetragnathidae). – The Journal of Arachnology 33: 243-246.

STAUDT A. (2011): Nachweiskarten der Spinnentiere Deutschlands (Arachnida: Araneae, Opiliones, Pseudoscorpiones). – Internet: http://spiderling.de/arages bzw für M. menardi und M. bourneti:
http://spiderling.de/arages/Verbreitungskarten/species.php?name=metme1
http://spiderling.de/arages/Verbreitungskarten/species.php?name=metbou (18.10.2011).

Foto van de maand – Juni 2012

24/06/2012 | Foto van de maand

Rietkruisspin, Larinioides cornutus (Clerck, 1757)

Volwassen mannetje (foto: David Sörensen)

SONY DSC
SONY DSC

Foto van de maand – Mei 2012

24/05/2012 | Foto van de maand

Poelpiraat, Pirata piraticus (Clerck, 1757)

Pas verveld volwassen mannelijk exemplaar op wateroppervlak (foto: Dirk Cleiren)

mei2012

Europese spin van het Jaar 2011 – de Gewone doolhofspin ‘Agelena labyrinthica’ (Clerck, 1757)

21/07/2011 | Europese Spin van het jaar

esy11_1
Foto 1: Volwassen vrouwtje op haar web (ARABEL Beeldbank/©Paul en Marianne Wouters-Horemans)

esy11_2
Foto 2: Exemplaar met duidelijk “visgraatpatroon” op achterlijf (ARABEL Beeldbank/©Rollin Verlinde)

esy11_3
Foto 3: Onvolwassen individu in trechteringang (ARABEL Beeldbank/©Eddy Moons)

esy11_4
Foto 4: Webben bovenop vegetatie in particuliere tuin (©ARABEL Beeldbank)

esy11_5
Foto 5: Het “doolhofweb” (ARABEL Beeldbank/©Richard Louvigny)

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Foto 6: Vrouwtje bij het vangen van een prooi (ARABEL Beeldbank/©Lex Peeters)

esy11_7
Foto 7: De paring: het vrouwtje ligt op haar zij met de kop naar de lens, het mannetje zit bovenop het vrouwtje met de kop naar links (ARABEL Beeldbank/©Brecht Decausmaecker)

esy11_8
Foto 8: De opgespannen eicocon (ARABEL Beeldbank/©Jorg Lambrechts)

Nadat in 2008 de huisspin was verkozen tot “Europese spin van het jaar“, is voor 2011 uitzonderlijk terug een vertegenwoordiger van dezelfde familie (de Trechterspinnen) die eer te beurt gevallen: de Gewone doolhofspin (Agelena labyrinthica).

De Gewone doolhofspin is één van de zowat 500 trechterspinnen (familie Agelenidae) die wereldwijd bekend zijn. In Europa leven daarvan 150 soorten en in Midden-Europa is voorlopig een 30-tal soorten gevonden.

Een belangrijk familie-kenmerk is het opvallende paar achterste spintepels, die uit twee segmenten bestaan. Bij de Gewone doolhofspin zijn die extra lang (waarbij het tweede segment bijna tweemaal zo lang is als het basale segment). In termen van grootte kan de Gewone doolhofspin beschouwd worden als middelgroot: de mannetjes bereiken in de regel een lichaamslengte (poten niet meegerekend) tussen 8 en 10mm; vrouwtjes zijn met 9 tot 12mm wat groter. Het kopborststuk (=het voorste van de twee lichaamsdelen bij spinnen) is geelbruin met twee brede donkere lengtestrepen die naar voren toe sterk versmallen (zie foto 1). De basiskleur van het achterlijf (=het achterste lichaamsdeel) is grijsbruin; over de rug, langs het midden lopen twee donkere lengtestrepen waartussen een lichter “visgraatpatroon” zichtbaar is (zie foto 2). Onvolwassen individuen hebben een aanzienlijk andere kleur, waardoor ze voor vele natuurliefhebbers niet als Gewone doolhofspin herkend worden (zie foto 3). Volwassen dieren worden voornamelijk gevonden in juli en augustus.

De Gewone doolhofspin leeft van nature in zonnige, droge habitats met lage vegetatie en verspreide struiken. Ze kan ook gevonden worden in bossen en langs paden of in droog grasland, maar bij ons wordt ze ook algemeen aangetroffen in tuinen, waar ze vaak haar web maakt bovenop hagen (zie foto 4). In centraal Europa is de Gewone doolhofspin wijd verspreid en algemeen.

De soort bouwt een karakteristiek web met drie opvallende onderdelen: (i) een horizontaal matachtig gedeelte, (ii) een trechter waarin de spin zich verschuilt en die langs onder geopend is, zodat ze bij gevaar langs daar kan ontsnappen en tot slot (iii) een driedimensionaal netwerk van kriskras gesponnen draden boven het matgedeelte (zie foto 5). Aan die ingewikkelde structuur dankt de spin haar naam. De draden boven het matgedeelte dienen om vliegende insecten te onderscheppen. Wanneer die daar tegen vliegen, vallen ze op de horizontale constructie.

Wanneer een insect op het web belandt, zal de spin doorgaans heel snel uit haar schuilplaats te voorschijn komen en het insect verdoven of doden met één of verschillende gifbeten (zie foto 6). De spin oriënteert zich voor het vinden van de prooi op de trillingen die deze veroorzaakt in het web. Kleinere insecten die verstrikt raken in de draden boven het web, maar die niet op het matgedeelte vallen, worden door de spin gelocaliseerd via speciale bekerhaartjes (trichobothria), die tegelijk functioneren als een sensor-systeem. Mogelijk kunnen zelfs traag vliegende insecten gegrepen worden aangezien de spin een zeer korte reactietijd heeft (gemiddeld 160msec). Om de weg te vinden in haar doolhofweb, zijn ook de acht ogen van de spin belangrijk. Zij blijkt zich te richten op opvallende lichte of donkere objecten in haar omgeving. Daarnaast kunnen de voorste middenogen de vibraties van gepolariseerd zonlicht waarnemen, wat ook helpt bij de oriëntatie.

Tijdens de paartijd, zo rond midden juli, tokkelt het mannetje met zijn tasters op het web van het vrouwtje om zijn bezoek aan te kondigen. Als het vrouwtje paringsbereid is, zal ze roerloos in haar schuilplaats blijven zitten. Daar vindt dan de eigenlijke paring plaats, die er voor ons mensen wat ingewikkeld uitziet (zie foto 7). Ongeveer een maand later spint het vrouwtje een grote witte eicocon. De binnenste cocon (de eigenlijke eierkamer met 50 tot 130 eitjes) wordt opgespannen tussen verschillende zijden banden, die vastgemaakt zijn aan de wanden van het nest (zie foto 8). Soms wordt de eicocon bekleed met bvb. plantenmateriaal voor camouflage. De jongen worden nog geboren in hetzelfde jaar en overwinteren in het nest. Zij voeden zich in die tijd met de eierdooier die in hun achterlijf is opgeslagen. De jonge spinnetjes verlaten de bescherming van het nest in de volgende lente.

Het zal niet moeilijk zijn om de Gewone doolhofspin te vinden tijdens de zomer van 2011, ergens op een wandeling op het platteland of zelfs in de eigen tuin. Je zal de spin bij de ingang van haar trechtervormige schuilplaats zien zitten, geduldig wachtend op een prooi om deze snel en met virtuoze handigheid te overmeesteren. We kijken er met u naar uit om deze fascinerende spin terug te zien!

Oorspronkelijke tekst: Christoph Hörweg

Nederlandse vertaling: Koen Van Keer

Gegevens uit België kunnen, liefst met foto, worden ingegeven op waarnemingen.be. Op die manier krijgen we een goed beeld van de huidige verspreiding van de Gewone doolhofspin in België.

Contact voor België:

Mark Alderweireldt, ondervoorzitter Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL vzw

mark.alderweireldt@oost-vlaanderen.be

Rudy Jocqué, Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL vzw

jocque@africamuseum.be

Deelnemende landen (84 juryleden uit 24 landen):

Albanië, België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Ierland, Italië, Liechtenstein, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Servië, Slovakije, Slovenië, Spanje, Tsjechische Republiek, Zweden, Zwitserland.

Steunende verenigingen:

Literatuur:

BELLMANN H. (2006). Kosmos-Atlas Spinnentiere Europas.- 3. Auflage, Stuttgart, Kosmos, 304pp.

BLICK T., BOSMANS R., BUCHAR J., GAJDOS P., HANGGI A., VAN HELSDINGEN P., RUZICKA V., STAREGA W. & THALER K. (2004). Checkliste der
Spinnen Mitteleuropas. Checklist of the spiders of Central Europe. (Arachnida: Araneae). Version 1. Dezember 2004. – Internet: http://www.arages.de/checklist.html#2004_Araneae (10.11.2010)

FOELIX R.F. (1992). Biologie der Spinnen. – 2. Auflage, Georg Thieme Verlag, Stuttgart, 331pp.

GORNER P. & ANDREWS P. (1969). Trichobothrien, ein Ferntastsinnesorgan bei Webespinnen (Araneen). – Zeitschrift für vergleichende Physiologie 64: 301-317.

HANGGI A., STOCKLI E. & NENTWIG W. (1995). Lebensraume mitteleuropäischer Spinnen. Charakterisierung der Lebensräume der häufigsten Spinnenarten Mitteleuropas und der mit diesen vergesellschafteten Arten. Miscellanea Faunistica Helvetiae, 4: 459pp.

HEIUMER S. & NENTWIG W. (1991). Spinnen Mitteleuropas. – Verlag Paul Parey, Berlin, Hamburg, 543pp.

PFLETSCHINGER H. (1976). Einheimische Spinnen: Die Webespinnen – Arten und Verhalten mit 120 Farbfotos. – Kosmos, Gesellschaft der Naturfreunde Franckh’sche Verlagshandlung, Stuttgart, 71pp.

PLATNICK N. I. (2010). The world spider catalog, version 11.0. American Museum of Natural History, online at http://research.amnh.org/entomology/spiders/catalog/index.html (10.11.2010)

REICHHOLF J.H. & STEINBACH G. (1992). Die grosse Enzyklopädie der Insekten, Spinnen- und Krebstiere. Band 1. – Bertelsmann Lexikon Verlag, München: 360pp.

SAUER F. & WUNDERLICH J. (1997). Die schönsten Spinnen Europas. Fauna-Verlag, Karlsfeld, 5. Auflage, 296pp.

STAUDT A. (2010). Nachweiskarten der Spinnentiere Deutschlands (Arachnida: Araneae, Opiliones, Pseudoscorpiones). – Internet: http://www.spiderling.de/arages; bzw. für A. labyrinthica: http://www.spiderling.de/arages/Verbreitungskarten/Karte1.php?Art=12 (10.11.2010)

 

Lentevuurspin in Dieren In Nesten

15/04/2011 | Nieuws

Bekijk de videoboodschap van Chris Dusochoit naar aanleiding van de Dieren In Nesten aflevering die onder andere over de Lentevuurspin zal gaan.

Download de brochure  NF2011-4.pdf.

 

De Lentevuurspin in Vlaanderen

10/04/2011 | Nieuws

Lentevuurspin
[…] Soms is er ook goed nieuws te melden van het natuurfront. Al meer dan honderd jaar zochten Belgische arachnologen naar de bijna mythisch geworden Lentevuurspin Eresus sandaliatus. Verschillende mensen beweerden haar gezien te hebben, maar nooit kon een bewijs geleverd worden. Het leverde haar de bijnaam ‘Monster van Loch Ness onder de Belgische spinnen’ op. […]

Download de brochure  NF2011-4.pdf.

 

 

Europese spin van het Jaar 2010 – de Kruisspin, ‘Araneus diadematus’ Clerck, 1757

23/07/2010 | Europese Spin van het jaar

esy10_1
Volwassen vrouwtje in web (foto: J. Van Hoecke)

esy10_2
Volwassen vrouwtje met mannenhand voor groottereferentie (foto: J. Van Hoecke)

esy10_3
Volwassen mannetje (foto: J. Van Hoecke)

esy10_4
Wielweb met kruisspin in het centrum (foto: J. Van Hoecke)

esy10_5
Mannetje (links) benadert het vrouwtje voor de paring (foto: J. Van Hoecke)

esy10_6
“Spinnenbol” van pas uitgekomen jongen (foto: ARABEL-beelddatabank)

esy10_7
Volwassen vrouwtje met gevangen wesp (foto: J. Van Hoecke)

esy10_9
Gekende, maar duidelijk onvolledige, verspreiding van de Kruisspin in België. In werkelijkheid komt ze waarschijnlijk in het hele land voor. (bron: ARABEL)

De Kruisspin is één van de best gekende spinnen. Dat blijkt onder andere uit het aantal hits op de search engine ‘Google’. Via Google vonden we op 27.11.2009 132.000 hits voor de Nederlandse naam ‘Kruisspin’ en 51.600 voor de wetenschappelijke naam Araneus diadematus (lat. Araneus = spin, diadematus = getooid met een hoofdband of diadeem).Kruisspinnen behoren tot de familie van de wielwebspinnen (Araneidae). Die telt wereldwijd ongeveer 3,000 soorten waarvan er een vijftigtal in Midden-Europa leven. Daaronder bevinden zich matig grote tot grote spinnen (vrouwtjes 10-18 mm, mannetjes 5-9 mm) met sterk bestekelde poten. De spinnen zwerven meestal niet ver en bouwen het typische wielweb met niet-kleverige spaakdraden en een kleverige spiraaldraad (Foto 4) waaraan vooral vliegende insecten blijven kleven. Andere leden van de familie van de wielwebspinnen zijn onder andere de Viervlekwielwebspin (Araneus quadratus), de Marmerspin (Araneus marmoreus), de Brugspin (Larinioides sclopetarius) en de Wesp- of Tijgerspin (Argiope bruennichi).De Kruisspin zelf draagt een karakteristieke witte kruistekening op haar achterlijf. Daaraan dankt ze haar naam en het zorgde er zelfs voor dat de spin tijdens de middeleeuwen lang vereerd werd door Christenen. Er bestaat zelfs een Christelijk sprookje over een spin die haar web weefde in de doornenkroon van de gekruisigde Jezus en op die manier de lastige vliegen wegving. De spin werd hiervoor door God beloond met een witte kruistekening op de rug. Zo ontstond dus de Kruisspin.

Dit kenmerkende patroon wordt gevormd door vijf witte vlekken (vier langwerpige en één ronde in het midden) die soms in mekaar overvloeien. De witte kleur heeft het te danken aan een afvalsstof, guanine genaamd, die opgeslagen wordt vlak onder de huid op deze plaatsen.

Het achterlijf vertoont verder nog een bladvormige tekening en is het breedst aan het voorste derde deel, waardoor het een eerder driehoekige vorm heeft. Daarmee onderscheidt ze zich ondermeer van verwante soorten als de genoemde Viervlekwielwebspin en de Marmerspin, die het breedste punt in het midden van hun achterlijf (abdomen) hebben, dat daardoor dus een meer ronde vorm krijgt.

De soort is variabel van kleur en kan van geel over roodachtig tot verschillende bruintinten hebben. De mannetjes bereiken een lichaamslengte (poten niet meegerekend) van 5 tot 10 mm (Foto 3). Vrouwtjes zijn een stuk groter en meten tussen 12 en 17 mm (Foto 2).

De Kruisspin bouwt haar grote wielweb meestal dicht bij de grond of in de lagere takken van bomen en struiken. Anders dan andere Araneus-soorten brengt Araneus diadematus meestal de dag door in het centrum van haar web. Als ze een schuilplaats heeft, bevindt die zich meestal in de directe nabijheid van het web.

Wielwebben zijn de best gekende webtypes, waarbij een kleine hoeveelheid spinnenzijde een grote vangoppervlakte kan bestrijken. De constructie vergt slechts een aantal contactpunten en is toch veilig en flexibel tegelijkertijd. De signalen van een spartelend insect worden doorgeseind naar het middelpunt van het web (of de schuilplaats, afhankelijk van waar de spin zich bevindt). Dankzij het vernuftige geometrische ontwerp van het web, kan de spin zich perfect oriënteren en zich verplaatsen zonder verstrikt te raken in haar eigen kleverige vangdraden. Het web wordt geregeld vernieuwd doordat de spin simpelweg het oude exemplaar opeet en daarbij de waardevolle “bouwstenen” (proteïnen) recycleert.

Nog een ander type draad wordt geproduceerd bij het maken van de eicocon. Die heeft de functie om de nakomelingen te beschermen. In september en oktober creëren de vrouwtjes verschillende eicocons met gele, wollige zijde. De jonge spinnetjes verlaten de cocon in de lente en blijven dan nog enkele dagen samen, waarbij ze de typische gele “spinnenbollen” vormen (Foto 6). Volwassen exemplaren verschijnen tegen het einde van de zomer. Een Kruisspin kan tot twee jaar oud worden.

Kruisspinnen zijn te vinden in heel verschillende biotopen, van bosranden tot grasland en natuurlijk in onze tuinen. Het kan dus niet moeilijk zijn om hun webben -die werkelijk meesterwerken van de natuur zijn- op te merken en te bewonderen tijdens een aangename wandeling. Denk eraan van hoeveel irritante en onhygiënische vliegen, muggen en andere insecten (Foto 7) dit web ons bespaart en bekijk de Kruisspin, maar evengoed spinnen in het algemeen, dus gerust als nuttige dieren.

Oorspronkelijke tekst: Christoph Hörweg

Nederlandse vertaling: Koen Van Keer

Contact voor België:

Koen Van Keer, secretaris Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL vzw

koenvankeer@telenet.be

Betrokken landen (78 juryleden uit 21 landen):

België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Ierland, Italie, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovakije, Slovenië, Spanje, Tschechische Republiek, Zweden, Zwitserland.

Steunende verenigingen:

Links:

Literatuur:

BELLMANN H. (2006): Kosmos-Atlas Spinnentiere Europas.- 3. Auflage, Stuttgart, Kosmos, 304pp.

BLICK T., BOSMANS R., BUCHAR J., GAJDOŠ P., HÄNGGI A., VAN HELSDINGEN P., RUŽICKA V., STAREGA W. & THALER K. (2004): Checkliste der Spinnen Mitteleuropas. Checklist of the spiders of Central Europe. (Arachnida: Araneae). Version 1. Dezember 2004. – Internet: http://www.arages.de/checklist.html#2004_Araneae

FOELIX R.F. (1992): Biologie der Spinnen. – 2. Auflage, Georg Thieme Verlag, Stuttgart, 331pp.

HÄNGGI A., STOCKLI E. & NENTWIG W. (1995): Lebensraume mitteleuropäischer Spinnen. Charakterisierung der Lebensräume der häufigsten Spinnenarten Mitteleuropas und der mit diesen vergesellschafteten Arten. Miscellanea Faunistica Helvetiae, 4: 459pp.

HEIMER S. & NENTWIG W. (1991): Spinnen Mitteleuropas. – Verlag Paul Parey, Berlin, Hamburg, 543pp.

REICHHOLF J.H. & STEINBACH G. (1992): Die grosse Enzyklopädie der Insekten, Spinnen- und Krebstiere. Band 1. – Bertelsmann Lexikon Verlag, München: 360pp.

SAUER F. & WUNDERLICH J. (1991): Die schönsten Spinnen Europas. Fauna-Verlag, Karlsfeld, 4. Auflage, 202pp.

STAUDT A. (2009): Nachweiskarten der Spinnentiere Deutschlands (Arachnida: Araneae, Opiliones, Pseudoscorpiones). – Internet: http://www.spiderling.de/arages; bzw. für A. diadematus: http://www.spiderling.de/arages/Verbreitungskarten/Karte1.php?Art=64

STEINER E. (2007): Spinnen – Leben am seidenen Faden. – Niederösterreichisches Landesmuseum, St. Pölten, Broschüre zur gleichnamigen Sonderausstellung, 82pp.

VAN KEER, K. (2001). In de herfst komen ze binnen. Zin en onzin over spinnen. Houtekiet, Antwerpen, 144pp.

 

Europese spin van het Jaar 2009 – de Driehoekswebspin, Hyptiotes paradoxus C.L. Koch, 1843

23/07/2009 | Europese Spin van het jaar

esy09_1

esy09_2

esy09_3

 

Bijna iedereen kent het typische wielweb van de Kruisspin wel… En al decennia beseft men dat sinds miljoenen jaren de natuurlijke evolutie ervoor zorgt dat organismen en hun gedragingen veranderen, soms op wel erg bizarre wijze… De spin van het jaar 2009 is een schoolvoorbeeld van hoe een ‘normaal’ wielweb evolueerde tot een zeer ingenieus systeem voor prooivangst.De verkozene van dit jaar is met een totale lichaamslengte tussen 3-6mm en haar bleek grijsbruine kleur een eerder onopvallende spinnensoort. De lichter gekleurde, veerachtige haartjes op haar lijf verlenen haar wel enige aaibaarheid. Ze houdt zich op tussen droge takken in naaldwouden. De Driehoekswebspin komt nogal gedrongen over en ze is schitterend gecamoufleerd in haar omgeving. Het achterlijf heeft de vorm van een omhooggerichte driehoek, waaraan ze tevens haar naam dankt. Bij het zoeken naar deze spin, kijk je best uit naar haar ca. 20cm grote web dat het zonlicht wondermooi doet oplichten. Haar web bouwt ze met amper vier spaakdraden die met behulp van vangdraden verbonden zijn. Op die manier ontstaan drie segmenten van een ‘normaal’ wielweb. Het web wordt op zijn plaats gehouden door middel van ondersteunende draden aan de ene zijde en een singaaldraad aan de andere zijde en die start vanaf de naaf (=het “midden” van een ‘gewoon’ wielweb) aan de overzijde. De hele constructie krijgt zo het uitzicht van een zijden driehoek. Hyptiotes houdt zich verscholen, stil, houdt contact met de signaaldraad en wacht tussen de naaf en het verankeringspunt van het web. Ze vormt een levend onderdeel van het web door de verankeringsdraad zelf opgespannen te houden. Wanneer een insect landt of tegen de draden vliegt, knalt de val dicht doordat de spin de spanning op centrale verankeringsdraad loslaat waardoor de vangdraden samenvouwen over de prooi en de webbouwer zijn vangst makkelijk kan binnenrijven.

Voor arachnofoben vormt deze spin een lichtje aan de einder aangezien ze niet beschikt over gifklieren, net als alle andere Wielwebkaardespinnen (Familie Uloboridae). Net zoals de reductie van haar wielweb tot een driehoek, zijn ook haar gifklieren gereduceerd in de loop van de evolutie. Prooien worden doodsimpel ingewikkeld tot een onbeweegbare massa. Bijgevolg moet de spin tijdens het verorberen van de prooi eerst haar zijden spinsel opeten om dan tot de voedzame, sappige delen te komen. Net zoals bij andere spinnen, gebeurt dit laatste door middel van uitwendige vertering vooraan in de mondholte.

Een opmerkelijk kenmerk dat de Driehoekswebspin enkel deelt met ca. 50 andere soorten in Europa, is het cribellate spinsel. De spintepels zijn daartoe op een zeer speciale manier opgebouwd. Normaliter bezitten spinnen zes spintepels die zichtbaar zijn als korte, sterk aangepaste, gereduceerde aanhangsels aan het uiteinde van het achterlijf. Op de spintepels staan sponnen die in rechtstreeks contact staan met de inwendige spinselklieren. Het spinsel verlaat het lichaam via de sponnen en wordt ondermeer gebruikt voor webbouw of het maken van een eicocon. Cribellate spinnen daarentegen, hebben naast de zes normale spintepels nog eens een zeefachtig ‘cribellum’ net voor de spintepels. Waarschijnlijk komt deze structuur overeen met het vierde paar spintepels dat werd teruggevonden bij voorouderlijke spinnen, en nog steeds aanwezig is bij een aantal primitieve spinnensoorten. Duizenden flinterdunne draden worden gelijktijdig geproduceerd door de fijne sponnen van het cribellum. De draden worden dan opgekamd met behulp van een ‘calamistrum’, een aangepaste rij van kamachtige haren op het laatste potenpaar. Op die manier worden wollige vangdraden geproduceerd die -hoewel ze geen kleefstof bevatten- ongeveer vier keer zo kleverig zijn als de vangdraden van een Kruisspin. Daarnaast bieden deze fijne zijden draden het voordeel dat ze niet telkens dienen te worden vervangen omdat de lijm opdroogt.

Een laatste anatomische abnormaliteit van Hyptiotes paradoxus is het ontbreken van een penis bij de mannetjes. Hierdoor dient het sperma direct te worden overgebracht. Daarvoor beschikken ze over speciale copulatieorganen ter hoogte van de pedipalpen (de aanhangsels gelegen tussen de monddelen en het eerste potenpaar). Bij quasi alle spinnensoorten zijn deze structuren klein in vergelijking met de rest van het lichaam. Bij Hyptiotes daarentegen, bedraagt het volume van de palpen ongeveer even veel als het hele kopborststuk.

Ondanks deze bijzonderheden, is de Driehoekswebspin geen echte zeldzaamheid en komt ze voor van West-Europa tot Oost-Azië. Ze heeft de voorkeur voor bossen en haar genusnaam ‘Hyptiotes‘, letterlijk vertaald “degene die op haar rug ligt”, “de inactieve” (wat slaat op haar positie in rust), suggereert dat het een zeer rustige geleedpotige is. Daarmee is het overduidelijk dat haar camouflagecapaciteiten en het stil blijven zitten in haar web haar voortbestaan bepalen. Het epithethon ‘paradoxus’ (“het vreemde”, “het onbekende”, “het paradoxale”) maakt ons zeer nieuwsgierig om meer te weten te komen over deze intrigerende spin. Als je tijdens haar activiteitsperiode (volwassen individuen worden aangetroffen van juli tot oktober) enkele uurtjes vrij kan maken, en je wilt je rug ontlasten door een soepele wandeling doorheen zachte naaldbossen, waarom zou je dan niet eventjes een kijkje gaan nemen in de wondere wereld van de Driehoekswebspin?!

Oorspronkelijke tekst: Peter Jäger

Nederlandse vertaling: Kevin Lambeets & Koen Van Keer

Contact voor Duitsland:

Dr. Martin Kreuels, 48161 Münster, Nordrhein-Westfalen (NRW)

kreuels@aradet.de

Contact voor Europa:

Dr. Milan Rezac, Department of Zoology, Charles University, Vinicna 7, 128 44 Praha 2, Czech Republic

pavouk.milan@seznam.cz

Betrokken landen (71 juryleden uit 21 landen):

Austria, Belgium, Bulgaria, Czech Republic, Denmark, Finland, France, Germany, Great Britain, Hungary, Ireland, Italy, Netherlands, Norway, Poland, Portugal, Slovakia, Slovenia, Spain, Sweden, Switzerland

Steunende verenigingen:

Verspreidingskaarten:

Links:

Literatuur:

BAYRAM, A., S. ÖZDAG & R. KAYA (2002) New spider (Araneae) records for Turkey: Hyptiotes paradoxus (C.L.Koch, 1834) [Uloboridae], Diaea pictilis (Banks, 1896) [Thomisidae)], Alopecosa fabrilis (Clerck, 1757) [Lycosidae], and Evarcha arcuata (Clerck, 1757) [Salticidae]. – Israel Journal of Zoology 48: 250-251.

BELLMANN, H. (1997) Kosmos-Atlas Spinnentiere Europas. – Stuttgart, Kosmos: 304 S.

DALTON, S. (2005): Prey Capture by Hyptiotes paradoxus. – Newsletter of the British arachnological Society 104: 17-18.

DECOCQ, O. (1996) Une nouvelle donée d’Hyptiotes paradoxus (C.L.Koch, 1834) (Araneae, Uloboridae). – Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 11(1): 13.

FRITZÉN, N. R. (2002) Hyptiotes paradoxus (Araneae: Uloboridae) found on the Åland Islands – a species new to Finland. – Memoranda Soc. Fauna Flora Fennica 78: 3-7.

FRITZÉN, N. R. (2007) On the distribution of Hyptiotes paradoxus (Araneae: Uloboridae) in Estonia and Finland. – Memoranda Soc. Fauna Flora Fennica 83: 17-19.

HAJER, J. (1993) Notes on the spinning apparatus of the spiders Hyptiotes paradoxus C.L.K, 1834, and Uloborus walckenaerius Latr., 1806 (Araneae: Uloboridae). – Bull. Soc. neuchatel. Sci. nat.:116 (1): 99-103.

HAWTHORN, A. & B. OPELL (2002) How does cribellar silk thread stick to smooth surfaces? – American Arachnol. 64: 4.

HOPKIN, S. (2002) New locality for Hyptiotes paradoxus (C.L. Koch, 1834). – Newsl. Br. Arachnol. Soc.: 95: 10.

HORAK, P. & C. KROPF (1999): Landeskundlich bedeutsame Spinnenfunde in der Steiermark (Arachnida: Araneae). – Mitteilungen des naturwissenschaftlichen Vereins für die Steiermark 129: 253-268.

MARPLES, M.J. & B.J. MARPLES (1937) Notes on the spiders Hyptiotes paradoxus and Cyclosa conica. – Proc. Zool. Soc. London 107 (3): 213-221, + 2 Tafeln.

OPELL, B. D. (1982) Post-hatching development and web production of Hyptiotes cavatus (Hentz) (Araneae, Uloboridae). – Journal of Arachnology 10: 185-191.

OPELL, B.D. (1982) Cribellum, calamistrum and ventral comb ontogeny in Hyptiotus cavatus (Hentz) (Araneae: Uloboridae). – Bull. Br. arachnol. Soc. 5 (8): 338-343.

OPELL, B.D. (1987) The influence of web monitoring tactics on the tracheal system of spiders in the family Uloboridae (Arachnida, Araneida). – Zoomorph. 107: 255-259.

OPELL, B.D. (1988) Prey handling and food extraction by the triangle-web spider Hyptiotes cavatus (Uloboridae). – J. Arachnol. 16: 272-274.

OPELL, B.D. (2001) Cribellum and calamistrum ontogeny in the spider family Uloboridae: linking functionally related but separate silk spinning features. – J. Arachnol. 29: 220-226.

OPELL, B. D., G. ROTH & P.E. CUSHING (1990) The effect of Hyptiotes cavatus (Uloboridae) web-manipulation on the dimensions and stickiness of cribellar silk puffs. – Journal of Arachnology 18: 238-240.

PETERS, H.M. (1938) Über das Netz der Dreieckspinne, Hyptiotes paradoxus. – Zoologischer Anzeiger 121: 49-59.

PETERS, H.M. & J. KOVOOR (1980) Un complément à l’appareil séricigéne desd Uloboridae (Araneae): Le paracribellum et ses glandes. – Zoomorph. 96: 91-102.

REUKAUF, E. (1931) Zur Biologie von Hyptiotes paradoxus. – Z. Morph. Ökol. Tiere 21: 691-701.

SPAGNA, J.C. & R.G. GILLESPIE (2007) Unusually long Hyptiotes (Araneae, Uloboridae) sequence for small subunit (18S) ribosomal RNA supports secondary structure model utility in spiders. – J. Arachnol. 34 (3): 557-565.

STAHLBAUM, G. (1961) Zum Vorkommen einiger seltener Radnetzspinnen (Araneidae) im Kreis Neuruppin. – Märkische Heimat 5: 128-130.

TUTELAERS, P. (2001) Herfstspinnen bij onze hunebedden. – Nieuwsbrief Spined 16: 7-9.

WIEHLE, H. (1953) Spinnentiere oder Arachnoidea. IX: Orthognatha – Cribellatae – Haplogynae – Entelegynae (Pholcidae, Zoradiidae, Oxyopidae, Mimetidae, Nesticidae). – In: F. DAHL, M. DAHL & H. BISCHOFF (Hrsg.): Die Tierwelt Deutschlands und der angrenzenden Meeresteile. 42. G. Fischer, Jena.

WIEHLE, H. (1964) Über Hyptiotes gerhardti WIEHLE (Arach., Araneae). – Senckenbergiana biologica 45: 81-85.

WILLIAMS, H. (2003) Hyptiotes paradoxus (C.L. Koch, 1834): New record for Nottinghamshire. – Newsl. Br. arachnol. Soc. 98: 9.

WUNDERLICH, J. (2008) Revision of the European species of the spider genus Hyptiotes Walckenaer 1837 (Araneae: Uloboridae). – Beitr. Araneologie 5: 676-684.

YOSHIDA, H. (1982) Spiders from Taiwan II. Three species of the genera Hyptiotes and Miagrammopes (Araneae: Uloboridae). – Proc. jap. Soc. syst. Zool. 22: 18-20.

ZSCHOKKE, S. (2000) Web damage during prey capture in Hyptiotes paradoxus (C. L. Koch 1834) (Uloboridae). – Arachnol. Mitt. 19: 8-13.

 

>