Vijftigduizend spinnensoorten
De eerste spin die een wetenschappelijke naam kreeg was de kruisspin: Araneus diadematus. De bioloog die dat presteerde was Carl Clerck. Hij deed dat in zijn werk over de spinnen van Zweden ‘Svenska Spindlar’ waarin hij nog een vijftigtal andere spinnen van dat land beschrijft. Dat gebeurde al in 1757 en dat is merkwaardig want het gaat één jaar vooraf aan het werk van Carl Linnaeus, een andere Zweedse Carl en eveneens bioloog. Het monumentale opus van Linnaeus heet ‘Systema naturae’ dat de grondslag legde voor de wetenschappelijke naamgeving van planten en dieren. Die krijgen allemaal een dubbele naam, een zogenaamd binomen, dat bestaat uit een genusnaam en een soortnaam. De genusnaam, ook wel de naam van het ‘geslacht’ genoemd maar dat is nogal verwarrend, informeert ons over mogelijke verwanten van de soort. In het geval van de kruisspin zijn dat dus soorten waarvan het eerste deel ook ‘Araneus’ luidt. Bij ons zijn dat bijvoorbeeld de Marmerspin (Araneus marmoreus) en de Viervlekwielwebspin (Araneus quadratus). Maar spinnen zijn daarmee de enige groep van organismen waarvan enkele soorten al een naam kregen voordat Linnaeus er zich mee bemoeide in 1758.
Maar nu, 256 jaar later, zijn we aan de vijftigduizendste spinnensoort toe. Dat we dat zo precies weten hebben we te danken aan de online wereldcatalogus van spinnen (https://wsc.nmbe.ch/). Daarin zijn niet alleen alle spinnen vermeld die ooit werden beschreven maar ook alles wat over hun morfologie, zeg maar hun uitzicht, is gepubliceerd met een rechtstreekse link naar die publicaties. Onder de ongewervelden zijn spinnen dan ook uitzonderlijk goed gecatalogeerd. Die catalogus is een goudmijn voor elke arachnoloog of wie zich bezig houdt met die achtpoten. Op 6 april 2022 waren we dus aan nummer 50 000.
Analyse van het tempo waarmee de beschrijvingen zijn gebeurd toont twee pieken: de eerste rond de eeuwwisseling van 1900 en een tweede in de huidige periode. In de vorige eeuw waren de belangrijke natuurhistorische musea voornamelijk Europees. Deze grote taxonomische centra investeerden in zoölogische expedities en betaalden de specialisten die de verzamelde planten en dieren konden beschrijven. Eén specialist steekt in dit verband met kop en schouders boven alle andere uit: Eugène Simon (1848-1924) verbonden aan het natuurhistorisch museum van Parijs. Hij beschreef op zijn eentje bijna 4000 spinnensoorten maar hij was dan ook pas 16 jaar toen hij al zijn eerste arachnologisch artikel schreef. Maar ook in andere West-Europese landen stonden Engelse, Duitse, Italiaanse, en zelfs Nederlandse en Belgische specialisten hun mannetje. Uiteindelijk deden ook Noord-Amerikaanse arachnologen hun duit in het zakje: wat het aantal beschreven spinnensoorten betreft staat Norman Platnick (1951-2020) van het natuurhistorisch museum in New York, op de tweede plaats met een kleine 2000 soorten.
Die westerse interesse voor het beschrijven van de wereldwijde diversiteit duurde zowat tot het einde van vorige eeuw toen ongeveer 35 000 soorten spinnen bekend waren. Met de komst van de moleculaire methodes krijgen andere domeinen voor biologisch onderzoek meer aandacht en is de belangstelling voor pure taxonomie, het beschrijven van soorten, op de achtergrond geraakt. Daarmee is ook het tempo van ontdekking van nieuwe soorten gekelderd. De weinige actieve West-Europese taxonomen zijn nu vooral geïnteresseerde niet-biologen of gepensioneerde taxonomen. Die tweede piek is daarom vooral te danken aan specialisten uit Zuid Amerika, China en Zuid-Afrika die nu het gros van de nieuwe beschrijvingen voor hun rekening nemen. Het is dan ook geen toeval dat de gevierde spin een springspinnetje uit Brazilië is.
Rudy Jocqué