Europese spin van het Jaar 2011 – de Gewone doolhofspin ‘Agelena labyrinthica’ (Clerck, 1757)
Foto 1: Volwassen vrouwtje op haar web (ARABEL Beeldbank/©Paul en Marianne Wouters-Horemans)
Foto 2: Exemplaar met duidelijk “visgraatpatroon” op achterlijf (ARABEL Beeldbank/©Rollin Verlinde)
Foto 3: Onvolwassen individu in trechteringang (ARABEL Beeldbank/©Eddy Moons)
Foto 4: Webben bovenop vegetatie in particuliere tuin (©ARABEL Beeldbank)
Foto 5: Het “doolhofweb” (ARABEL Beeldbank/©Richard Louvigny)
Foto 6: Vrouwtje bij het vangen van een prooi (ARABEL Beeldbank/©Lex Peeters)
Foto 7: De paring: het vrouwtje ligt op haar zij met de kop naar de lens, het mannetje zit bovenop het vrouwtje met de kop naar links (ARABEL Beeldbank/©Brecht Decausmaecker)
Foto 8: De opgespannen eicocon (ARABEL Beeldbank/©Jorg Lambrechts)
Nadat in 2008 de huisspin was verkozen tot “Europese spin van het jaar“, is voor 2011 uitzonderlijk terug een vertegenwoordiger van dezelfde familie (de Trechterspinnen) die eer te beurt gevallen: de Gewone doolhofspin (Agelena labyrinthica).
De Gewone doolhofspin is één van de zowat 500 trechterspinnen (familie Agelenidae) die wereldwijd bekend zijn. In Europa leven daarvan 150 soorten en in Midden-Europa is voorlopig een 30-tal soorten gevonden.
Een belangrijk familie-kenmerk is het opvallende paar achterste spintepels, die uit twee segmenten bestaan. Bij de Gewone doolhofspin zijn die extra lang (waarbij het tweede segment bijna tweemaal zo lang is als het basale segment). In termen van grootte kan de Gewone doolhofspin beschouwd worden als middelgroot: de mannetjes bereiken in de regel een lichaamslengte (poten niet meegerekend) tussen 8 en 10mm; vrouwtjes zijn met 9 tot 12mm wat groter. Het kopborststuk (=het voorste van de twee lichaamsdelen bij spinnen) is geelbruin met twee brede donkere lengtestrepen die naar voren toe sterk versmallen (zie foto 1). De basiskleur van het achterlijf (=het achterste lichaamsdeel) is grijsbruin; over de rug, langs het midden lopen twee donkere lengtestrepen waartussen een lichter “visgraatpatroon” zichtbaar is (zie foto 2). Onvolwassen individuen hebben een aanzienlijk andere kleur, waardoor ze voor vele natuurliefhebbers niet als Gewone doolhofspin herkend worden (zie foto 3). Volwassen dieren worden voornamelijk gevonden in juli en augustus.
De Gewone doolhofspin leeft van nature in zonnige, droge habitats met lage vegetatie en verspreide struiken. Ze kan ook gevonden worden in bossen en langs paden of in droog grasland, maar bij ons wordt ze ook algemeen aangetroffen in tuinen, waar ze vaak haar web maakt bovenop hagen (zie foto 4). In centraal Europa is de Gewone doolhofspin wijd verspreid en algemeen.
De soort bouwt een karakteristiek web met drie opvallende onderdelen: (i) een horizontaal matachtig gedeelte, (ii) een trechter waarin de spin zich verschuilt en die langs onder geopend is, zodat ze bij gevaar langs daar kan ontsnappen en tot slot (iii) een driedimensionaal netwerk van kriskras gesponnen draden boven het matgedeelte (zie foto 5). Aan die ingewikkelde structuur dankt de spin haar naam. De draden boven het matgedeelte dienen om vliegende insecten te onderscheppen. Wanneer die daar tegen vliegen, vallen ze op de horizontale constructie.
Wanneer een insect op het web belandt, zal de spin doorgaans heel snel uit haar schuilplaats te voorschijn komen en het insect verdoven of doden met één of verschillende gifbeten (zie foto 6). De spin oriënteert zich voor het vinden van de prooi op de trillingen die deze veroorzaakt in het web. Kleinere insecten die verstrikt raken in de draden boven het web, maar die niet op het matgedeelte vallen, worden door de spin gelocaliseerd via speciale bekerhaartjes (trichobothria), die tegelijk functioneren als een sensor-systeem. Mogelijk kunnen zelfs traag vliegende insecten gegrepen worden aangezien de spin een zeer korte reactietijd heeft (gemiddeld 160msec). Om de weg te vinden in haar doolhofweb, zijn ook de acht ogen van de spin belangrijk. Zij blijkt zich te richten op opvallende lichte of donkere objecten in haar omgeving. Daarnaast kunnen de voorste middenogen de vibraties van gepolariseerd zonlicht waarnemen, wat ook helpt bij de oriëntatie.
Tijdens de paartijd, zo rond midden juli, tokkelt het mannetje met zijn tasters op het web van het vrouwtje om zijn bezoek aan te kondigen. Als het vrouwtje paringsbereid is, zal ze roerloos in haar schuilplaats blijven zitten. Daar vindt dan de eigenlijke paring plaats, die er voor ons mensen wat ingewikkeld uitziet (zie foto 7). Ongeveer een maand later spint het vrouwtje een grote witte eicocon. De binnenste cocon (de eigenlijke eierkamer met 50 tot 130 eitjes) wordt opgespannen tussen verschillende zijden banden, die vastgemaakt zijn aan de wanden van het nest (zie foto 8). Soms wordt de eicocon bekleed met bvb. plantenmateriaal voor camouflage. De jongen worden nog geboren in hetzelfde jaar en overwinteren in het nest. Zij voeden zich in die tijd met de eierdooier die in hun achterlijf is opgeslagen. De jonge spinnetjes verlaten de bescherming van het nest in de volgende lente.
Het zal niet moeilijk zijn om de Gewone doolhofspin te vinden tijdens de zomer van 2011, ergens op een wandeling op het platteland of zelfs in de eigen tuin. Je zal de spin bij de ingang van haar trechtervormige schuilplaats zien zitten, geduldig wachtend op een prooi om deze snel en met virtuoze handigheid te overmeesteren. We kijken er met u naar uit om deze fascinerende spin terug te zien!
Oorspronkelijke tekst: Christoph Hörweg
Nederlandse vertaling: Koen Van Keer
Gegevens uit België kunnen, liefst met foto, worden ingegeven op waarnemingen.be. Op die manier krijgen we een goed beeld van de huidige verspreiding van de Gewone doolhofspin in België.
Contact voor België:
Mark Alderweireldt, ondervoorzitter Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL vzw
mark.alderweireldt@oost-vlaanderen.be
Rudy Jocqué, Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL vzw
Deelnemende landen (84 juryleden uit 24 landen):
Albanië, België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Ierland, Italië, Liechtenstein, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Servië, Slovakije, Slovenië, Spanje, Tsjechische Republiek, Zweden, Zwitserland.
Steunende verenigingen:
Literatuur:
BELLMANN H. (2006). Kosmos-Atlas Spinnentiere Europas.- 3. Auflage, Stuttgart, Kosmos, 304pp.
BLICK T., BOSMANS R., BUCHAR J., GAJDOS P., HANGGI A., VAN HELSDINGEN P., RUZICKA V., STAREGA W. & THALER K. (2004). Checkliste der
Spinnen Mitteleuropas. Checklist of the spiders of Central Europe. (Arachnida: Araneae). Version 1. Dezember 2004. – Internet: http://www.arages.de/checklist.html#2004_Araneae (10.11.2010)
FOELIX R.F. (1992). Biologie der Spinnen. – 2. Auflage, Georg Thieme Verlag, Stuttgart, 331pp.
GORNER P. & ANDREWS P. (1969). Trichobothrien, ein Ferntastsinnesorgan bei Webespinnen (Araneen). – Zeitschrift für vergleichende Physiologie 64: 301-317.
HANGGI A., STOCKLI E. & NENTWIG W. (1995). Lebensraume mitteleuropäischer Spinnen. Charakterisierung der Lebensräume der häufigsten Spinnenarten Mitteleuropas und der mit diesen vergesellschafteten Arten. Miscellanea Faunistica Helvetiae, 4: 459pp.
HEIUMER S. & NENTWIG W. (1991). Spinnen Mitteleuropas. – Verlag Paul Parey, Berlin, Hamburg, 543pp.
PFLETSCHINGER H. (1976). Einheimische Spinnen: Die Webespinnen – Arten und Verhalten mit 120 Farbfotos. – Kosmos, Gesellschaft der Naturfreunde Franckh’sche Verlagshandlung, Stuttgart, 71pp.
PLATNICK N. I. (2010). The world spider catalog, version 11.0. American Museum of Natural History, online at http://research.amnh.org/entomology/spiders/catalog/index.html (10.11.2010)
REICHHOLF J.H. & STEINBACH G. (1992). Die grosse Enzyklopädie der Insekten, Spinnen- und Krebstiere. Band 1. – Bertelsmann Lexikon Verlag, München: 360pp.
SAUER F. & WUNDERLICH J. (1997). Die schönsten Spinnen Europas. Fauna-Verlag, Karlsfeld, 5. Auflage, 296pp.
STAUDT A. (2010). Nachweiskarten der Spinnentiere Deutschlands (Arachnida: Araneae, Opiliones, Pseudoscorpiones). – Internet: http://www.spiderling.de/arages; bzw. für A. labyrinthica: http://www.spiderling.de/arages/Verbreitungskarten/Karte1.php?Art=12 (10.11.2010)